- prendre
- prendre [prãdr]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 dik, hard worden ⇒ bevriezen, stollen2 vastkoeken ⇒ aanzetten3 wortel schieten 〈plant〉 ⇒ aanslaan4 aangaan 〈vuur〉5 lukken ⇒ aanslaan, succes hebben6 afslaan ⇒ richting, weg nemen♦voorbeelden:4 le feu a pris à la maison • het huis is in brand gevlogen6 prendre à gauche, sur la gauche • links afslaanprendre à travers champs • dwars door de velden gaan¶ prendre sur soi • zich beheersenprendre sur soi de • op zich nemen om teII 〈overgankelijk werkwoord〉1 (mee)nemen ⇒ (af)pakken, grijpen ⇒ 〈figuurlijk〉 (aan)pakken2 opvatten ⇒ opnemen, beschouwen3 vragen ⇒ kosten4 (aan)nemen ⇒ zich verschaffen, krijgen5 aannemen ⇒ veronderstellen 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:1 prendre de l'argent à la banque • geld van de bank halenprendre une femme de force • een vrouw verkrachten, aanrandence tissu prend bien la teinture • deze stof kan gemakkelijk geverfd worden〈informeel〉 ça te prend souvent? • heb je daar vaker last van?〈informeel〉 qu'est-ce qui te prend? • wat mankeert jou?, wat is er nou ineens met jou aan de hand, ben je nou helemaal?〈informeel〉 c'est autant de pris • dat is tenminste binnenc'est à prendre ou à laisser • graag of nietil y a à prendre et à laisser • niet alles kloptprendre une personne pour une autre • iemand voor iemand anders aanzienpour qui me prenez-vous? • waar ziet u me voor aan?prendre qn. pour un savant • iemand voor een geleerde houden2 à tout prendre • alles welbeschouwdle prendre de haut • het hoog opnemenprendre en bonne, en mauvaise part • goed, slecht opnemen→ temps3 il prend cher • hij vraagt veel5 prenons une famille de 4 personnes • laten we uitgaan van een gezin van 4 personen¶ l'envie me prend de • ik krijg zin om〈vulgair〉 ça l'a pris comme une envie de pisser • dat kwam plotseling bij hem op〈spreekwoord〉 tel est pris qui croyait prendre • die een kuil graaft voor een ander valt er zelf inon ne m'y prendra plus! • dat zal me niet meer overkomen!je vous y prends • nu heb ik je (betrapt)bien lui a pris de • hij heeft er goed aan gedaan teIII se prendre 〈wederkerend werkwoord〉1 hard worden ⇒ bevriezen2 genomen, gepakt worden3 van elkaar afpakken4 elkaar nemen 〈ook seksueel〉 ⇒ elkaar vastgrijpen5 gevangen worden♦voorbeelden:5 sa robe s'est prise dans les ronces • ze is met haar jurk in de struiken blijven vastzitten¶ s'en prendre à qn. • iemand verantwoordelijk stellens'y prendre bien, mal • het goed, slecht aanpakken, aanleggen〈formeel〉 se prendre à • (plotseling) beginnen tese prendre d' amitié pour • vriendschap opvatten voorpour qui te prends-tu? • wie denk je wel dat je bent?1. v1) bevriezen, stollen2) vastkoeken3) wortel schieten4) aangaan [vuur]5) succes hebben6) afslaan7) (mee)nemen, grijpen8) opvatten9) kosten10) aannemen2. se prendrev1) bevriezen2) genomen worden3) van elkaar afpakken4) elkaar vastgrijpen5) gevangen worden
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.